EOS magazine
De maakbare mens: over de mens, zijn grenzeloze mogelijkheden, genen en emoties Tien miljard jaar had het universum nodig om leven te doen ontstaan. Leven dat langzaam en onopvallend uit een soep van chemische elementen geboren werd. Leven dat verscheen in een warme, ondiepe oerzee, waar ingewikkelde moleculen een honderden miljoenen jaren durende strijd op leven en dood voerden. Evolutie, en de schijnbare wil om te blijven voortbestaan, ook opgaand voor die structuren die nog net niet levend waren. Maar alvorens het prille leven een enorme, grauwe brok graniet en ijzer zou omtoveren tot een groenblauwe oase, beschermd door een heilzame atmosfeer van zuurstof en stikstof, moesten tijd en ruimte geschapen worden, en de materie, waaruit alles wat is bestaat. Bijna 14 miljard jaar geleden spuwde de oerknal de bouwstenen van de schepping uit, in de vorm van waterstof en helium, twee eenvoudige, vluchtige gassen. Uit die gassen werden de sterren geboren, en voor het eerst straalde licht doorheen de peilloze duisternis in het universum. Ook sterren sterven, en bij hun dood strooiden ze de elementen uit die ze in hun diepe binnenste hadden gevormd: koolstof, stikstof en zuurstof, de bouwstenen van het leven, of silicium, aluminium en ijzer, de componenten waaruit de planeten bestaan. Eén planeet zou miljarden jaren na zijn ontstaan de naam ‘aarde’ krijgen. Het leven dat op deze wereld gedijde, zou na 3,8 miljard jaar evolueren tot een diersoort intelligent genoeg om zijn thuiswereld, zijn wieg, te benoemen. Is de kosmische evolutie, gaande van gas en stof tot een menselijk wezen, nu op zijn hoogtepunt? Moet de mens, fabrikaat van de kosmos, zelf de fakkel van het universum overnemen om zo de evolutie verder te zetten? Het vermogen om zijn eigen erfelijk materiaal te manipuleren, biedt hem immers deze nieuwe mogelijkheid. Materie met een bewustzijn, en een visie De mens is een product van de kosmos, een fascinerende bijkomstigheid in een oneindig gecompliceerd verloop, gestuurd door natuurwetten die zelf hun oorsprong vonden in de oerknal. In dit enigszins bedrukkende standpunt ligt echter een positieve boodschap verborgen: wat gecreëerd kon worden uit het niets, wat tevoorschijn kwam door een samenloop natuurlijke processen, is niet onaantastbaar. Er bestaat immers niets in dit universum dat niet gehoorzaamt aan natuurwetten, die op hun beurt hun boekje nooit te buiten gaan. En wat nog mooier is: de mens is al eeuwen in staat om die natuurwetten de doorgronden, wat ongetwijfeld een hele prestatie is voor een verzameling van 10^27 levensloze deeltjes. Nu is de mens op het punt gekomen dat hij de wetten van de evolutie overstijgt. Hij moet zich niet meer aanpassen aan een steeds veranderende omgeving: hij past zijn omgeving zelf aan door steden, snelwegen, bruggen of kernreactoren te bouwen. Nu ligt het in zijn mogelijkheid om zijn genetisch materiaal naar wens af te stemmen. De vraag is nu waar de weg zal eindigen die gedurende miljarden jaren enkel door boodschapper-RNA en eiwitten werd bewandeld. De celkern, een zee van mogelijkheden Wetenschappers zijn doorgestoten tot de letterlijke kern van ons bestaan: de celkern. De plaats waar de informatie besloten ligt die niet alleen de kleur van onze ogen en onze weerbaarheid tegen ziekten vastlegt, maar ook onze intellectuele vermogens, zoals de mogelijkheid om als zuigeling bliksemsnel zoiets complex als een taal te leren. Misschien liggen onze eigenste gevoelens wel besloten in de organisatie van de piepkleine menselijke celkern. Het is dit laatste aspect van de genetische (r)evolutie dat ongetwijfeld tot de verbeelding spreekt. De mens is opgebouwd uit de elementaire deeltjes die de oerknal rondstrooide, zijn verste familieleden waren eencellige organismen, en net als die levensvormen is hij onderworpen aan de wetten van de evolutie. Kil en meedogenloos kunnen we de mens beschouwen als een ingewikkeld overlevingsapparaat voor zijn genen. Het zijn de gewetenloze genen die hem en zijn soortgenoten programmeren om zich te handhaven in een extreem vijandig milieu. Liefst zo lang mogelijk, miljoenen jaren of meer, al zou niets of niemand een traan laten wanneer de menselijke soort voorgoed verdwijnt. Gedurende een drie en een half miljard jaar durende evolutie zijn onze genen zeer inventief geweest. Ze hebben uiteindelijk de mens uitgerust met ingenieuze fysische overlevingsmiddelen, zoals verfijnde handen of een ruggengraat waarmee we rechtop kunnen lopen. Maar de belangrijkste innovaties waren ongetwijfeld de geestelijke hulpmiddelen: de mogelijkheid tot scherp kleurenzien, tot praten, denken of voelen. Emoties zouden wel eens een heel belangrijke, zij het onverwachte, rol in het genonderzoek kunnen spelen. Genen en gevoelens Emoties zijn moeilijk om op wetenschappelijk verantwoorde manier te bestuderen, en werden daarom altijd aan de kant geschoven. Maar nu zijn steeds meer wetenschappers ervan overtuigd dat emoties het bestuderen waard zijn, hoe moeilijk dit op het eerste zicht mag lijken. Elk menselijk wezen is immers de speelbal van zijn vlinders in de buik, van zijn angsten, dromen en verwachtingen. Het zijn de emoties die hem drijven, die hem een zelfbewustzijn verschaffen, die hem maken tot wat hij is, en dus voelt. ‘Ik voel, dus ik ben’ zou Descartes vandaag wellicht geuit hebben. Het lichaam dient daarbij enkel om de zetel van onze emoties, het brein, in leven te houden. Voor tal van wetenschappers leidt het geen twijfel dat het vermogen tot het kunnen voelen van gevoelens via de genen ingeprogrammeerd werd. Gevoelens zijn machtige evolutionaire hulpmiddelen, die er bijvoorbeeld voor zorgen dat we voor onze nakomelingen uiterst zorgzaam zijn (zoniet wacht een verschrikkelijk verdriet op ons), dat we geen onbezonnen gevaarlijke dingen doen (angst voor donkere ruimtes of peilloze dieptes) of dat we de soort in stand houden (seksuele verlangens die ons leven domineren). Maar het mooie van dit alles is, dat zelfs iets immaterieels als een emotie eveneens niet onaantastbaar is. Het vermogen te voelen ligt immers gecodeerd in de schier eindeloze letterreeks van het menselijk DNA. Het lijkt echter vreemd dat iets onstoffelijk als verdriet, woede of schaamte voortgebracht kan worden uit materie. Was het niet Descartes die zei dat geest en lichaam volledig gescheiden entiteiten waren? Maar Descartes had het mis: geest en lichaam zijn één. Het is het lichaam, meerbepaald de complexe parallelle schakeling van 100 miljard neuronen, dat de geest voorbrengt. Het zijn de genen, die grosso modo de structuur van het brein dicteren, die scheppers zijn van onze angsten, hoop en verdriet. We staan aan de dageraad van een nieuw tijdperk, waar genonderzoek de kijk op de mens, en de mensheid zelf zal veranderen. Deze verandering zal zich niet enkel lichamelijk voltrekken, maar ook geestelijk. Het is deze laatste evolutie die het meest tot de verbeelding spreekt. De menselijke machine geüpgraded, zowel lichamelijk, als geestelijk, om zo de last van het zelfbewustzijn en het bestaan wat lichter te maken. Kortom, om het menselijke lijden te verzachten, en het geluk te vermeerderen. Welke wetenschapper kan niet aan deze lokroep weerstaan? Kris Verburgh |